En zij kwamen op de plaats die God hem genoemd had. Abraham bouwde daar het altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Izak en legde hem op het altaar, boven op het hout.
Toen strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten.
Maar de Engel van de HEERE riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.
Toen zei Hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt.
Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek om, en zie, achter hem zat een ram met zijn hoorns verstrikt in het struikgewas. Abraham ging erheen, nam die ram en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon.
En Abraham gaf die plaats de naam: De HEERE zal erin voorzien. Daarom wordt heden ten dage gezegd: Op de berg van de HEERE zal erin voorzien worden.